Komende september start er een nieuwe masteropleiding aan de Erasmus Universiteit: de educatieve master primair onderwijs (EMPO). Deze tweejarige wetenschappelijke opleiding leidt startbekwame, bevoegde leraren op voor het primair onderwijs in een grootstedelijke context. Aan de wieg van de opleiding staat hoogleraar Sabine Severiens. We spraken haar over haar werk, haar opvattingen en de noodzaak voor een onderwijsspecialisatie over lesgeven in de grote stad.
Op het moment van het interview zit Sabine in Londen, waar ze onderzoek doet aan het Institute of Education, een gerenommeerd instituut dat al acht jaar de ranglijsten aanvoert op het gebied van onderwijswetenschap. Sabine: “Er werken hier 800 mensen die allemaal bezig zijn met de verschillende onderwijsdisciplines. Dat is dus bijvoorbeeld inclusief psychologie, pedagogiek en lerarenopleidingen. In Nederland is dit alles heel anders georganiseerd, veel meer versnipperd. De samenwerking tussen de disciplines onderling is daardoor in Nederland ook minder vanzelfsprekend. Het is heel interessant om te zien hoe hier de samenhang wordt benut.”
Sabine doet onderzoek naar de manier waarop het instituut hun leraren voorbereid op lesgeven in diverse klassen. De resultaten neemt ze mee naar de nieuwe masteropleiding, waar zij zelf directeur van wordt én een lesmodule zal verzorgen.
Een vak apart
Is dat eigenlijk nodig, een opleiding speciaal voor lesgeven in de grote stad? Het antwoord van Sabine is een volmondig ‘ja’. “Uit onderzoek is gebleken dat 83% van de leraren in het onderwijs in Nederland zich onvoldoende voorbereid voelt om te werken in een grote stad met veel diversiteit en meertaligheid. Pabo’s in de grote steden besteden er in de opleiding wel meer aandacht aan, maar dat is nog niet voldoende. Deze opleiding gaat leraren specifiek op deze punten voorbereiden en komt dus direct tegemoet aan een behoefte.”
Een andere factor die meespeelt is de wens om de diversiteit van opleidingen in scholenteams te vergroten. De route naar het onderwijs verloopt nu voornamelijk via de pabo. Veel beleid is erop gericht om het aantal academische opleidingen te vergroten. “We hebben al een academische pabo en nu komt deze universitaire opleiding erbij. Als deze mensen straks aan de slag gaan in het onderwijs, maakt dat de teams qua opleidingsniveau diverser en daardoor ook sterker. Vergeet niet, de mensen die deze studie gaan volgen hebben al een bachelor sociale wetenschappen behaald. Sociologie, psychologie; alles wat ze geleerd hebben brengen ze mee.” Een aandachtspunt zal zijn dat er voldoende mogelijkheid moet zijn in de scholenteams om de academische vaardigheden die de studenten hebben opgedaan ook daadwerkelijk in te zetten. “Daar gaan we erg ons best voor doen, samen met de schoolbesturen en natuurlijk ook BOOR. Het vraagt samenwerking van onze kant om deze studenten goed te laten landen, zodat ze hun ‘academische ei’ kwijt kunnen.”
“Er moet voldoende mogelijkheid zijn om de academische vaardigheden daadwerkelijk in te zetten”
Verschillende leefwerelden kennen
Lesgeven aan superdiverse klassen in de grote stad vraagt in de eerste plaats om het kennen van verschillende leefwerelden, vertelt Sabine. “De relatie die kinderen kunnen aangaan met hun leraren is cruciaal om tot leren en ontwikkelen te komen. In klassen met veel diversiteit is het niet vanzelfsprekend dat je elkaars leefwereld kent en begrijpt. Daar gaan we in de opleiding dus veel aandacht aan besteden. Waar wonen de leerlingen? In wat voor gezin? Wat is hun achtergrond? Hoe sluit hun leefwereld van thuis aan bij die van school? Vervolgens gaan we het in verschillende vakken hebben over verschillen, diversiteit en ongelijkheid. Zodat de studenten daar heel gevoelig voor worden. Je ziet dat als leraren diversiteit gaan zien als kracht, dat dát kinderen motiveert.”
Natuurlijk is er in de master ook ruim aandacht voor didactiek, met name voor ‘cultureel responsief lesgeven’. En dat is iets anders dan ‘couscouspedagogiek’. Sabine: “Couscouspedagogiek is een begrip dat we gebruiken om een pedagogiek aan te duiden die etnisch culturele achtergronden reduceert tot hele platte, voor de hand liggende dingen. Cultureel responsief lesgeven houdt in dat je als leerkracht je lessen opbouwt vanuit inzicht in de talenten, kennis en vaardigheden die leerlingen buiten school opdoen. We noemen die bouwstenen ‘funds of identity’. Als je gebruik maakt van de funds of identity, denk je als leraar bij de opbouw van je les na over waar je kinderen vandaan komen en hoe je dat vertaalt in een lesplan.”
“Cultureel responsief lesgeven betekent gebruik maken van talenten, kennis en vaardigheden die leerlingen buiten school opdoen”
“En dan gaat het dus niet zozeer over de vraag wat er ’s avonds thuis voor maaltijd op tafel staat, de zogenaamde couscouspedagogiek, maar dan kun je bijvoorbeeld denken aan wat voor verhalen er verteld worden bij de leerlingen thuis, door ouders en grootouders, en wat die verhalen zeggen over normen en waarden, over cultuur.” Ook de erkenning van meertaligheid is onderdeel van cultureel responsief lesgeven. “Laat kinderen bijvoorbeeld vertellen over hun thuistalen. Laat ze letters meenemen vanuit huis.”
Tot slot besteedt de opleiding ook aandacht aan bestaande lesmethodes en leren de studenten daar kritisch op te reflecteren. Zijn dit wel de beste methodes? Hebben we meertalige methodes nodig? “We vragen van studenten om heel anders te gaan kijken dan ze wellicht gewend zijn. Over diversiteit wordt nu eenmaal heel verschillend gedacht.”
Eigen opvattingen kritisch beschouwen
In de nieuwe koers van BOOR schrijven we dat onze scholen, scholen zijn ‘waar we open staan voor elkaar en waar we verschillen zien als kracht. Waar we snappen dat we samen zoveel verder komen dan alleen.’ Toch is verschillen zien als rijkdom veel moeilijker dan we vaak denken. Het vraagt van ons om onze eigen opvattingen onder de loep te nemen. Sabine: “Het begint al met hoe je kijkt naar kinderen die de basisschool binnenkomen en nog geen Nederlands spreken. Dat wordt vaak gezien als een achterstand die moet worden ingehaald. En daar hoort dan een soort externe attributie bij: de oplossing ligt bij het kind, bij de ouders of in bijles. Daarmee schuif je je eigen verantwoordelijkheid een beetje weg. En ik zeg niet dat het makkelijk is he, maar externe attributie helpt niet want dat zorgt ervoor dat je niet echt met jezelf aan de slag hoeft.”
“Verschillen zien als rijkdom is veel moeilijker dan we vaak denken”
Verschillen daadwerkelijk benutten als kracht is wel degelijk mogelijk. Bijvoorbeeld door het gebruik van counter stories in het onderwijs. Counter stories zijn verhalen die de kennis en ervaring van bepaalde minderheidsgroepen naar voren halen. Sabine: “Dat komt ook terug in het cultureel representatief lesgeven. Door counter stories te gebruiken in je les zet je andere perspectieven op de voorgrond. Je geeft waarde aan deze verhalen, en daarmee maak je het leren voor leerlingen uit de betreffende minderheidsgroep gemakkelijker.”
Sabine haalt een voorbeeld aan vanuit een van de interviews voor haar onderzoek in Londen. “Een lerarenopleider vertelde hoe hij ruimte geeft aan counter stories. Hij heeft zelf nooit gespeeld met lego, maar bouwde van oude blikjes speelgoed. En hij is niet opgegroeid met Shakespeare, maar in een orale traditie en met de verhalen over Anansi. Nu haalt hij deze ervaringen en verhalen naar voren in de opleiding. Dit voorbeeld maakt duidelijk hoe pijnlijk het is als je een kind zou labelen als ‘heeft een achterstand’ omdat het niet met lego kan spelen. Terwijl er een enorme rijkdom aan ervaringen en creativiteit in het kind aanwezig is!”